-
1 correctif
correctif1 [korrektief]〈m.〉————————correctif2 [korrektief]1 ter verbetering, correctie (van) ⇒ tot herstel (van)= corrective; adjcorrigerend, ter verbetering (van) -
2 consacré
consacré [kõsaakree] -
3 expression
expression [ekspresjõ]〈v.〉♦voorbeelden:liberté d'expression • vrijheid van meningsuitingles pays d'expression française • de Franssprekende landen〈 formule aan eind van brief〉 veuillez agréer l'expression de mes sentiments distingués, respectueux, dévoués, veuillez croire, Monsieur, à l'expression de mes sentiments distingués, respectueux, dévoués • met gevoelens van de meeste hoogachting, hoogachtendlaid au-delà de toute expression • onbeschrijfelijk lelijkexpression toute faite • vaste uitdrukkingexpression populaire • uitdrukking uit de volkstaalf1) uitdrukking, uiting -
4 émanation
émanation [eemaanaasjõ]〈v.〉1 uitvloeisel ⇒ uitdrukking, manifestatie4 stank5 emanatie1. f1) uitdrukking, manifestatie2) uitstraling3) stank4) emanatie2. émanationsf pl -
5 jeu
〈m.〉3 stel ⇒ serie, set♦voorbeelden:jeu d'argent • gokspelletjejeux du destin, du hasard • spelingen van het toevaljouer un jeu d'enfer • zeer hoog spel spelenjeu d'équipe • teamsportjeu d'esprit • geestigheidjeu de fléchettes • dartsjeu de hasard • kansspeljeux de main(s) • handtastelijkheden〈 spreekwoord〉 jeu(x) de main, jeu(x) de vilain • van mallen komt vallen, handjesspel, katjesspeljeu de mots • woordenspel, woordspelingjeux d'orgue • orgelregisterjeux de poursuite • krijgertje, tikkertjejeu de scène • stil speljeux de société • gezelschapsspelletjesjeux du stade • wedstrijden in het stadionavoir beau jeu • gemakkelijk, vrij spel hebbenjouer (un) double jeu • een dubbel spel spelen, het achter zijn ellebogen hebbenle grand jeu • het volledige tarokspel〈 spreekwoord〉 heureux au jeu, malheureux en amour • gelukkig in het spel, ongelukkig in de liefdejeu informatique • computerspelletjejouer un jeu serré • voorzichtig spelenjeux télévisés • televisiespelletjesjeu vidéo • videospelletje, videogameaimer le jeu • van gokken houdencacher son jeu • zich niet in de kaart laten kijkencouvrir son jeu • 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 de kaarten duiken; 〈 figuurlijk〉 zich niet in de kaart laten kijkendécouvrir son jeu • zijn kaarten op tafel leggen, open kaart spelenentrer dans le jeu de qn. • meedoen met iemandêtre en jeu • op het spel staanse faire un jeu des difficultés • de moeilijkheden gemakkelijk overwinnenfaire le jeu de qn. • iemand in de kaart spelense faire un jeu de • genoegen scheppen infaites vos jeux • uw inzet graagjouer le jeu • de regels van het spel volgen, eerlijk spelenmettre en jeu • inzetten, op het spel zetten 〈 ook figuurlijk〉se prendre, se piquer au jeu • hartstochtelijk doorspelen hoewel men verliest; 〈 figuurlijk〉 koppig volhoudenles jeux sont faits • er valt niets meer aan te veranderenjeu à XIII (treize) • rugby met 13 spelersen jeu • die een rol spelen, in 't spel, geding zijnpar jeu • voor de grapce n'est pas de jeu • dat is niet eerlijk, unfairvoir clair dans le jeu de qn. • iemand doorhebbenjouer franc jeu • eerlijk spelen, open kaart spelenjeu de physionomie • uitdrukking van het gezicht, mimiekm1) spel2) speelplaats3) stel, serie, set4) beweging5) speling [techniek] -
6 figer
figer [fiezĵee]1 stollenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:se figer dans une attitude • een houding hardnekkig blijven volhouden1. v2) (doen) verstarren, verstijven2. se figerv1) stollen2) verstijven -
7 parole
parole [paarol]〈v.〉2 woord ⇒ (het) spreken, uitspraak♦voorbeelden:1 parole de Dieu • Woord Gods, de Schriftparole d'évangile • evangelie, onomstotelijke waarheidla bonne parole • de Blijde Boodschapboire les paroles de qn. • aan iemands lippen hangen〈 spreekwoord〉 les paroles s'envolent, les écrits restent • schrift grift, gepraat vergaatmesurer ses paroles • zijn woorden wikkenje lui ferai rentrer les paroles dans la gorge • ik zal zorgen dat hij die woorden terugneemtil est tolérant en paroles • hij beweert tolerant te zijnc'est une parole en l'air • dat heeft hij zomaar gezegd, het is een loze kreetadresser la parole à qn. • het woord tot iemand richtencouper la parole à qn. • iemand onderbreken, in de rede vallen〈 spreekwoord〉 la parole est d'argent, et le silence est d'or • spreken is zilver, zwijgen is goudrendre sa parole à qn. • iemand van zijn belofte ontslaantenir (sa) parole • woord houdenprisonnier sur parole • voorwaardelijk in vrijheid gestelde(ma) parole!, parole d'honneur! • op mijn woord (van eer)!, eerlijk waar!ma parole, il a raison! • verdomd, hij heeft gelijk!1. f1) woord3) erewoord2. parolesf pl1) tekst2) praatjes -
8 terme
terme [term]〈m.〉2 termijn ⇒ limiet, betalingstermijn, vervaldatum4 termijnbetaling ⇒ kwartaalbetaling, (kwartaal)huur♦voorbeelden:en d'autres termes • met andere woorden, anders gezegdaux termes de • krachtensà court terme • op korte termijn, korte termijn-moyen terme • middellange termijnà terme • op termijn, in termijnenmarché, vente à terme • termijnmarkt, -verkoop3 être en bons, mauvais termes avec qn. • op goede, slechte voet staan met iemandmener qc. à son terme • iets tot een goed einde brengenmettre un terme à • een einde maken aanà terme • mettertijdenfant né avant terme • onvoldragen, te vroeg geboren kind→ force¶ moyen terme • middenpositie, tussenoplossing, middenweg1. m1) term, woord2) termijn, vervaldatum4) einde5) term6) tijd [geboorte, bevalling]2. termesm pl -
9 nez
nez [nee]〈m.〉1 neus♦voorbeelden:nez d'un animal • snuit van een diernez en bec d'aigle • haviksneusnez en pied de marmite • brede mopsneusnez en trompette • wipneusle nez au vent • met onbezonnen uitdrukking, neus in de wind 〈 jachthond〉nez aquilin • haviksneusfaux nez • feestneusnez fin • fijne neus, speurneusça sent les roses à plein nez • het ruikt hier sterk naar rozenavoir le nez pris • verkouden zijnnez retroussé • wipneusallonger le nez • teleurgesteld kijkenavoir du nez • een fijne neus (voor iets) hebbenbaisser le nez • zich schamenil s'est cassé le nez • hij is misluktse casser le nez à la porte de qn. • z'n neus stoten bij iemandfaire un (long) nez, drôle de nez • op zijn neus kijkense manger le nez • elkaar in de haren vliegenmontrer le nez • zich even laten ziencela lui pend au nez • dat hangt hem, haar boven het hoofd〈 informeel〉 tordre le nez • de neus optrekken, ontevreden zijnil fourre son nez partout • hij steekt overal zijn neus inse trouver nez à nez • plotseling voor iemands neus staandire qc. au nez de qn. • iemand iets recht in zijn gezicht zeggenau nez et à la barbe de qn. • waar iemand bijstaatparler du nez • door de neus sprekenpasser qc. sous le nez de qn. • iemand iets door de neus borenpasser sous le nez de qn. • iemands neus voorbijgaancela se voit comme le nez au milieu de la figure • dat is zonneklaarm1) neus2) kaap, punt -
10 jeu de physionomie
jeu de physionomieuitdrukking van het gezicht, mimiek -
11 régionalisme
régionalisme [reezĵjonnaaliesm]〈m.〉
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский